Samenwerking tussen geheime diensten
en uitwisseling van inlichtingen wil maar niet vlotten. Pogingen om
Europol hier een doortastende rol in te geven zijn mislukt.
Inlichtingendiensten kennen een gesloten cultuur en zijn meer elkaars
rivalen dan kompanen. Europol's oprichter Willy Bruggeman en
chef-Europol Jürgen Storbeck luidden de noodklok: Europol moet een
executieve inlichtingen- en recherchedienst worden conform het model
van CIA en FBI. Maar kan dat eigenlijk wel?
Europol is de organisatie die op Europees niveau criminele inlichtingen
behandelt. Ze heeft ten doel de effectiviteit te bevorderen van het
optreden en de samenwerking tussen de bevoegde instanties van
lidstaten. Europol is geen politiedienst, laat staan een Europese
FBI-recherchedienst of CIA-inlichtingendienst. Een Inlichtingendienst,
zoals we die kennen in nationale lidstaten, is het evenmin te noemen.
In de praktijk manifesteert Europol zich meer als databank en
doorgeefluik van criminele gegevens. Sinds 1 januari 1999 speelt
Europol een belangrijke rol in de bestrijding van terrorisme.
Europol hekelt gesloten cultuur inlichtingendiensten
Europol is niet tevreden met haar gebrekkige positie en hekelt de
opstelling en gesloten cultuur van nationale inlichtingendiensten.
Directieleden treden zo nu en dan naar buiten om aandacht te vestigen
op de problematiek. Zo ook de oprichter en ex-adjunct-directeur Willy
Bruggeman. In een reportage van actualiteitenprogramma Netwerk,
augustus 2003, zei hij het volgende: "Nationale politiekorpsen en
inlichtingendiensten moeten leren dat pogingen om afzonderlijk
successen te boeken, zij het in één stad, één land, één organisatie,
nooit het gewenste resultaat kan boeken. Het succes komt er pas als we
samen het criminele netwerk in kaart brengen en uitroeien". In mei 2004
luidde Jürgen Storbeck, chef van Europol, opnieuw de noodklok met een
vergelijkbaar betoog over het belang van samenwerking en uitwisseling
van gegevens. Zowel Storbeck als Bruggeman ambiëren een Europese FBI en
CIA, met 'Europol-agenten' die in alle lidstaten arrestaties kunnen
verrichten. Ze beseffen dat hun ambitie voorlopig utopisch is en
pleiten daarom voor meer samenwerking tussen de diensten op korte
termijn.
Pogingen tot samenwerking inlichtingendiensten stranden op organisatiecultuur
Meer en betere samenwerking dus. Dat is geen nieuw geluid. Op een
speciale top in Lion, in 1996 met de zogenaamde rijkste landen van de
wereld, de G7, werden 25 maatregelen getroffen. Althans op papier.
Achteraf is gebleken dat heel wat van die beslissingen dode letters
zijn gebleven. Madrid heeft een nieuwe impuls gegeven. Het besef kwam
dat ook Europa uiterst kwetsbaar is. Op 19 maart 2003 werd er daarom
een extra vergadering belegd van de Europese Conventie, waarin de
ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van alle lidstaten zitting
hadden. Het enkele punt op de agenda was de aanpak van terrorisme. De
top leidde tot de instelling van een Europese veiligheidscoördinator,
Gijs de Vries, maar de barričres die grootschalige samenwerking van
inlichtingendiensten dwarsbomen konden niet weggenomen worden.
Wat zijn die barričres? In essentie lijkt het te gaan om een
diepgewortelde cultuur die van oudsher ingebakken is bij geheime
diensten. Oud-NAVO-topman Willy Claes schetste deze als volgt:
"Veiligheidsdiensten behandelen per definitie geheime dingen. En wat
geheim is, ruil je per definitie ook niet uit. En dat versteek je dus
zelfs voor collega's. Het verklaart waarom er nog altijd erg veel
rivaliteit bestaat, zelfs tussen diensten in een zelfde land, laat
staan tussen diensten in verschillende landen".
De inlichtingencultuur
Hoewel een wat simpele voorstelling van zaken, zijn er wel degelijk
concrete factoren waar deze cultuur op gebaseerd is. Het gaat om
'kennis is macht' , 'het uitgangspunt van wederkerigheid' en de
'angst voor het uitlekken'.
Kennis is macht
Het Europees Instituut voor veiligheidsstudies (ISS) constateert dat
staten inlichtingen presenteren en selecteren op een manier die hun
eigen belangen dienen. Niet alleen het gegoochel met bewijs voor
massavernietigingswapens in Irak is hier een voorbeeld van, maar ook
het optreden van ex-premier Aznar van Spanje direct na de aanslagen in
Madrid. Aznar legde enkele uren na de terreurdaad de schuld bij de
Baskische afscheidingsbeweging ETA. Wanneer meteen alle verdenkingen op
Al-Qaeda gericht zouden zijn, zou zijn Irak-beleid namelijk in
diskrediet komen. Het opzetje mislukte. Aznar verloor de verkiezingen.
Landen zijn op politiek en economisch niveau elkaars concurrenten. Ook
de Europese lidstaten. Het geheimhouden van de informatiepositie en
inlichtingenmethoden is in dát opzicht van essentieel belang.
Exclusieve inlichtingen zijn handig om de positie van een land in een
coalitie te versterken. Wie op het juiste moment met cruciale
inlichtingen komt of achterhoudt, kan dus ook het te voeren beleid naar
zijn hand zetten.
Dat verklaart ook de ophef rondom de onthulling, een paar jaar geleden,
van het Amerikaanse spionagenetwerk Echelon. De VS hadden niet alleen
zicht op terreurbewegingen, maar ook op geheime informatiestromen van
overheid en bedrijfsleven. Daar komt bij dat landen, óók binnen Europa,
óók in vredestijd, elkáár spioneren. Dubbelspionage is niet alleen uit
de tijd van de Koude Oorlog, toen KGB-agenten infiltreerden in de CIA
en omgekeerd, maar behoort ook nu nog tot de praktijk van alledag.
Ander voorbeeld van het wantrouwen tussen diensten is de politieke rel
die ontstond toen bleek dat de tapkamers van de Nederlandse
veiligheidsdienst, de AIVD, door het van oorsprong Israëlisch bedrijf
Verint BV geleverd waren en onderhouden werden. Verint is de
Nederlandse vestiging van het Israëlische bedrijf Comverse Infosys.
Comverse heeft een aparte afdeling voor afluisterapparatuur. Deze tak
van het bedrijf heette eerst Efrat Future Systems en is ontstaan uit de
Israëlische geheime dienst Mossad. Anonieme bronnen binnen de AIVD,
media en kamerleden vroegen zich af of hiermee niet het 'Paard van
Troje' binnengehaald was. Of de Mossad daadwerkelijk toegang had, of
nog heeft, tot de Nederlandse telefoontaps is nooit publiekelijk
duidelijk geworden.
Van oudsher bestaat er tussen inlichtingendiensten argwaan, wantrouwen
en rivaliteit. Inlichtingendiensten weten als geen ander hoe belangrijk
exclusieve inlichtingen voor de machtspositie van een land zijn. Een
overkoepelende Europese dienst met vergaande bevoegdheden ŕ la CIA en
FBI is voor de inlichtingendiensten eerder een schrikbeeld, dan een
uitkomst. Nu werken veel diensten van EU-landen nog informeel samen in
eigen verband, de Club van Bern, die buiten de structuren van de Unie
valt. Een succesvol voorbeeld van deze samenwerking is de verijdeling
van een aanslag op de Amerikaanse ambassade in Parijs, ook wel bekend
als de zaak-Eik. Op basis van inlichtingen uit Frankrijk, Duitsland en
België kon de AIVD het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)
inlichtten die vervolgens overging tot arrestatie van een groep
fundamentalistische moslims in Rotterdam. Een minder succesvol
voorbeeld is de voortvarendheid die de AIVD betrachtte op basis van
Franse inlichtingen. Dit leidde eveneens tot arrestaties in Rotterdam,
maar gooide roet in het plan van de Franse geheime dienst. Zij wilden
de groep langer volgen, om zo het gehele netwerk in kaart te brengen en
op te kunnen rollen.
Mede door dat soort incidenten is ook de samenwerking tussen geheime
diensten en Europol gebrekkig: inlichtingendiensten zijn wel
geďnteresseerd in de databanken van Europol, maar laten zelf bijna
niets aan informatie los. Het Verenigd Koninkrijk en Spanje hebben hun
inlichtingen over respectievelijk IRA en ETA altijd summier met Europol
gedeeld. Hierdoor konden zij militair ingrijpen, ofwel het naar hun
hand zetten van beleid, naar buiten toe legitimeren op basis van
inlichtingen die er misschien helemaal niet waren, nauwelijks
bedreiging vormden, of geheel iets anders uitwezen. Europol had en
heeft hier geen grip op.
Uitgangspunt van wederkerigheid
De speciale Antiterrorism-taskforce, een afdeling van Europol die
versneld na de aanslagen van 11 september werd ingesteld, faciliteerde
het uitwisselen van gegevens tussen inlichtingendiensten via de
Europol-databank. Zoals eerder vermeld, kwamen geheime diensten alleen
om wat te halen, maar geven zij maar mondjesmaat eigen inlichtingen
prijs. De Antiterrorism-taskforce is inmiddels opgedoekt. Het mislukte
experiment karakteriseert het uitgangspunt van wederkerigheid binnen
het inlichtingenwezen: uitwisseling op voorwaarde dat er iets
bruikbaars voor terugkomt.
De basis voor uitwisseling van informatie is wederzijds vertrouwen en
respect. Uitwisseling is een vorm van samenwerking, dat net als in het
bedrijfsleven, pas gebeurt wanneer de ene organisatie ervan overtuigd
is dat de andere goed aangeschreven staat, voldoende gekwalificeerd is
en zorgvuldig met informatie omgaat. En dat laatste is zeer wisselend.
De AIVD staat internationaal hoog aangeschreven in het onderscheppen
van communicatieverkeer. De Britse geheime dienst, UK Security Service
MI5, staat bekend om haar solide en grootschalige informantennetwerk.
Maar de Poolse inlichtingendienst, de OUP, heeft nogal wat knulligheden
op haar naam staan. Zo verscheen er in april 2000 per ongeluk een
intern rapport op de officiële website van de dienst. In de notitie
stonden analytische gegevens over aanhoudende Russische
spionagepogingen. De media viel er overheen en de alom heersende
anti-Russische stemming werd nog eens aangewakkerd.
Inlichtingendiensten doen niet graag 'zaken' met diensten die zulke
grove fouten maken.
Afgezien van de kwalificatie van verschillende inlichtingendiensten,
speelt mee dat niet elke dienst even goed in de eigen inlichtingen zit.
In onderhandelingen over samenwerking, waar wederkerigheid de toon zet,
vissen diensten met een slechte informatiepositie achter het net.
Angst voor uitlekken
Het principe van de Europol-databank is dat het geheel van inlichtingen
van alle lidstaten meer is dan de som der delen. De diensten mogen tot
nu toe zelf bepalen welke inlichtingen ze in de database laten opnemen.
Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk hebben nu al
laten weten dat niet alle lidstaten toegang krijgen tot hun
keukengeheimen. Want, zo beweren zij, hoe breder informatie wordt
verspreid, des te groter de kans dat inlichtingen uiteindelijk bij
diensten, organisaties of personen komen waar ze van de oorspronkelijke
'eigenaars' van het inlichtingenproduct nooit terecht hadden mogen
komen.
Een ander probleem dat de inlichtingendiensten van grotere lidstaten
aankaarten is de samenwerking met de VS. Deze zou in het geding komen
als binnen de EU de inlichtingendiensten meer informatie gaan
uitwisselen. Het risico bestaat dat de VS de inlichtingenkraan verder
dichtdraaien, uit angst voor het weglekken van gevoelige informatie. De
recente uitbreiding met tien nieuwe lidstaten heeft die
terughoudendheid al versterkt.
Europol als executieve recherche en inlichtingendienst conform model FBI en CIA?
Of Europol een autonome rol en vergaande opsporingsbevoegdheden moet
krijgen is nog maar de vraag. De Europese Unie kent immers geen
integraal strafrecht, een grondwettelijk verdrag staat nog in de
kinderschoenen en lidstaten behouden, anders dan Amerikaanse staten,
een groot deel van hun soevereiniteit. Dat maakt dat
inlichtingendiensten, met hun gesloten cultuur, op nationale schaal
vooral elkaars rivalen zijn. Wil Europol uitgroeien tot een executieve
recherche en inlichtingendienst conform het model van de CIA en FBI,
dan moeten inlichtingendiensten hun autonomie afstaan aan het Europese
orgaan. Nu is dat in Europa precies andersom. FBI en CIA hebben echter
lokale afdelingen in iedere staat, waar zij alleen te maken hebben met
statelijke en lokale politiekorpsen. Samenwerking en uitwisseling van
inlichtingen tussen Europese geheime diensten, zoals deze nu beoogd
wordt, is een utopie. Geheime diensten onder supervisie van een
autonome leiding lijkt de enige oplossing, maar stuit tegen
onoverbrugbare constitutionele belemmeringen.